Hilda wist
nog precies hoe ze zich gevoeld had die ene dag, zeventig jaar, twee maanden en
vijf dagen geleden. In al die jaren was het Centraal Station onherkenbaar
veranderd, maar met haar ogen dicht klonken de geluiden nog net als toen. Te
luid, te druk, te overweldigend. De stationsklok gaf aan dat ze nu al drie uur
op dit bankje zat, met haar handtas stijf tegen zich aangedrukt. Een ware
beproeving, maar ze was vastberaden te slagen in haar missie. Kou trok dwars
door haar platte schoenen omhoog tot aan haar versleten knieën. Bijna had ze
het opgegeven, maar toen was ineens de
gesluierde vrouw naast haar komen zitten, duidelijk te vermoeid om haar drie
kinderen nog te vermaken. De vrouw leek uitgeput en had dezelfde lege blik in
haar ogen als Hilda bij de stroom vluchtelingen op televisie had gezien.
Neergestreken in een onbegrepen land. Erger nog vond ze de apathische houding
van de kindjes. Het jongste kind, vast niet ouder dan vier, liet zijn
knuffel op de grond vallen zonder het
nog een blik waardig te gunnen. Wat hadden zijn donkere ogen tijdens de tocht
gezien? En op welk moment had hij zijn kind-zijn achter zich gelaten?
Zij wist
háár moment nog precies. Het was hier geweest, op dit perron. Herinneringen
vochten zich een weg omhoog en even was ze weer de kleine Hilda. De te grote
winterjas kriebelde vervelend onder haar kin en het lukte maar niet om de
houtje-touwtje knoopjes los te maken met haar kleine vingers. Aan haar moeder durfde ze het niet te vragen.
Die praatte tegen een meneer in uniform en wees daarbij steeds naar de
wachtende trein. De man leek erg boos te zijn en praatte in een taal die Hilda
niet kon verstaan. Ze snapte niet wat
haar moeder fout had gedaan. Waarom duurde het zo lang? En moesten zij er echt
nog bij in die overvolle, houten wagon? Ze hield haar pop Liesje stevig tegen
zich aangeklemd, daarmee de gele ster bedekkend, ook al mocht dat niet van haar
moeder. Plots werd ze door haar moeder meegetrokken naar het einde van het
perron. Daar stond een mevrouw die ze niet kende, maar die haar moeder zachtjes
toeknikte. Moeder gaf Hilda een kus op haar hoofd en verdween in de
mensenmassa. Haar alleen achterlatend bij iemand die ze Oma Bakker moest
noemen. Een Godsgeschenk, die vrouw. Maar dat begreep ze jaren later pas.